donderdag 16 april 2009

Hollywood







Op de valreep nog wat glitter and glamo(u)r uit Hollywood, waar we vorige week rondliepen onder en over de sterren

Doris Day & Sophia Loren among many others



Elvis de Pelvis



Charlie Chaplin met botox boven zijn hoofd



Spiderman kwam me redden



We knielden neer bij Ella & Louis





En wat tijdloze plaatjes:





woensdag 15 april 2009

Townshipregels



Bij terugkomst in LA, wachtte ons maandag het huis van Juanita. Het heeft op het eerste gezicht een prettige vergane glorie, die ik associeer met Cuba of een willekeurig Latijns-Amerikaans land: afgebladderde verf op de voordeur, een dichtklappende hor, een grote veranda met bougainville, hoge plafonds met een traag wiekende ven…



Maar er zijn ook de nachtelijke kookluchten van de 3 Indiase studentes beneden ons, de praatzieke moeder met haar volwassen zoon, de vrouw in de voorkamer die we om een voor iedereen zichtbare reden ‘the staring woman’ noemen, en de piep-stap-kraak-exercities die Juanita dagelijks met haar onbuigzame (houten?) poot op haar zoldertrapje uitvoert. Meer een spookhuis dan een schilderachtige Havanese casa.

En ook het regime van keukens schoonmaken en badkamers drooghouden die al niet schoon en droog zijn als je binnenkomt op straffe van een tijdrovende koeterwaalse preek maakte de vergane glorie iets te actueel voor me. Sinds gisteren is daar de penetrante lijkengeur van dode ratten bijgekomen.

Vorige week zaterdag zag Mageshen er voor het eerst een: een zwart harig monster zo groot als zijn hand. In de badkamer. We hadden ze al dagen door het huis horen lopen en Mageshen was zo slim geweest ze te betrekken in onze huuronderhandelingen. Terwijl ik alleen maar kon briesen tegen Juanita na het neerleggen van stapels bankbiljetten ter waarde van 1065 dollar (daar bleef ze ijskoud onder), vroeg Mageshen haar droogjes of we misschien nog wat extra moesten betalen voor de ratten die overal rondlopen. Daar was ze door uit het veld geslagen en ze wierp hem een vluchtige schuldbewuste blik toe.

Dus Mageshen ging verhaal halen na de ontmoeting met het zwarte monster. En dat leek tot actie te leiden, zij het dat de actie – zoals we dat in huize Titus noemen – nogal kampongan was: een plankje met een spijkertje op de gaten in de muur, en rattengif in alle hoeken van de badkamer. ‘Pas maar op dat Bambi het niet opeet’ had Mageshen nog tegen Juanita gezegd.

Toen we gisteravond thuiskwamen, wisten we hoe laat het was: een onmiskenbare weëe lijkengeur en de grote zwarte vliegen tegen het plafond die daarvan smullen. De volgende morgen lagen ze overigens zelf kassiewijlen op de badkamervloer. Vliegen kunnen ook niet tegen rattengif.

Dus wat gaan we nu doen: klagen over de lijkengeur? We hebben er nogal wat discussies over. Ik ben Europese georganiseerdheid gewend; Mageshen de regels van de township. En Juanita laat zich waarschijnlijk meer aan die laatste maatschappijstructuur gelegen liggen dan aan de eerste.

‘I know the cheap township thinking’ gromt Mageshen al weken. Hij vertelt me dat veel Indiërs in de Indiase township na jaren hard werken in staat waren om een uitbouw aan hun huis te bouwen. Die uitbouw werd vaak verhuurd aan een andere Indiase familie. Een gezin met 4 kinderen ging met gemak in zo’n uitbouw. En als dat uitbouwgezin, ook na jaren ploeteren, in staat was om, bijvoorbeeld, een strereotoren te kopen, dan kon je er donder op zeggen dat de verhuurders zeiden: ‘Jullie kunnen je een stereotoren veroorloven? Dan kunnen jullie meer huur betalen. Hup. Huur omhoog.’

Dus daarom parkeren we nog steeds onze gehuurde auto een straat verderop, zodat Juanita niet kan zien dat we ons dat kunnen veroorloven. En daarom dweilen we – ondanks de 1000 dollar huur – nog steeds ijverig de badkamer- en de keukenvloer na gebruik. Want Juanita schept er genoegen in om Mageshen van alles in de schoenen te schuiven. Een lek bij de Indiase studenten beneden – komt door Mageshen. Vieze voeten op de gang – komt door Mageshen.

Sinds ik er ben, laat ze ons min of meer met rust. ‘Omdat je een witte vrouw bent’, zegt Mageshen, ‘ze weet dat je kan klagen bij de California Health Service over de ratten of bij USC over de huur.’ ‘Waarom doe jij dat dan niet?’ vraag ik. ‘Ik kan het me niet veroorloven om midden in mijn examnes op straat tre staan en voor 1 maand nieuwe woonrumte te moeten zoeken’ zegt Mageshen, en daar zit wat in.

Dus klagen we niet en houden we Juanita, zo goed en zo kwaad als het gaat, te vriend. En vorige week vonden we het lek dat de waterschade bij de Indiase studentes veroorzaakt: de afvoer van de gootsteen in de keuken, recht boven hun kamer. Maar we gaan het haar niet laten weten, bezweert Mageshen me, want dan gaat ze ons de schuld geven. Dat is belachelijk, zeg ik. We betalen 1000 dollar. Daarvoor mogen we toch wel een keuken met een werkende afvoer en een rattenvrije badkamer? Bovendien is het voor die Indiase studentes ook wel zo prettig dat er eindelijk iets aan dat lek gedaan wordt. Maar niet in dit huis. Hier gelden andere regels.

dinsdag 14 april 2009

Pasen in San Francisco

Mooie kiekjes (klik op de foto voor uitvergroting) van een weekendje samen in San Francisco, maar San Francisco was eigenlijk meer een excuus om kiekjes te maken van elkaar...

We kregen ook een foto toegestuurd van een fotograaf die ons gespot had in Santa Monica twee weken geleden toen we op Third Street Parade aan het wandelen waren en naar artiesten op straat aan het kijken waren.


Maar SF is mooier dan LA en er is een hoop te doen. Met het trammetje over de steile heuvels naar Fisherman's Wharf.


Lekker uitwaaien op de pier met de Golden Gate Bridge op de achtergrond:



Daarna de brug op met SF op de achtergrond:




En op Paasmaandag terug naar Los Angeles over de Pacific Coast Highway:








Waar we bij zonsondergang in een zeehondenorgie terecht kwamen. Zeehonden lijken zulke lieve dieren; ik weet nog hoe ik als klein meisje langs de deuren ging om handtekeningen te verzamelen tegen de bruten die ze doodknuppelden.

Maar zeehonden zijn niet zo lief tegen elkaar. Ze bijten elkaar in de hals, tot bloedens toe, al brullend en blaffend en boerend. En ze stinken verschrikkelijk. We konden maar een reden verzinnen waarom ze elkaar zo collectief te lijf gingen: paarseizoen. Het is maar wat je een frisse nieuwe lente noemt. Het was zelfs ons een beetje te gortig.


dinsdag 7 april 2009

Evensong

Geloof het of niet, maar toen ik in Oxford studeerde, was ik een trouw kerkganger: elke zondag Evensong in de Anglicaanse kerk. Ik ging zelfs voor in de dienst, zoals het een lid van een Chapel Choir betaamt. Na een paar maanden kende ik het Onze Vader uit mijn hoofd, en het Magnificat en het Nunc Dimitis – allemaal in het Engels natuurlijk. Een beetje zingen, een beetje bidden, een beetje reflecteren op mezelf op een vast moment in de week. Ik vond het prettig, mede dankzij het feit dat is als kind nooit naar een of andere kerk heb gehoeven, denk ik.

En ik leerde eindelijk eens goed van blad zingen, want repetities, daar doen die Engelsen niet aan. Gewoon luisteren naar het orgel. Als je een beetje handig bent, kom je vanzelf mee.

Mageshen is opgegroeid in de protestantse kerk. Maar zijn protestantse kerk staat mijlenver af van de Anglicaanse kerk in Oxford. Mageshens kerk in zijn township Chatsworth is een gospelkerk naar Afro-Amerikaans model. Honderden swingende Indiërs die het kastensysteem vaarwel hebben gezegd en als toegewijd volgeling van Jezus verder door het leven gaan.

En bij een gospelkerk hoort gospelmuziek. En gospelmuziek komt van de blues. En – zo drukt Mageshen me dagelijks op het hart – als je een beetje jazzmusicus wilt zijn, dan moet de gospel en de blues je in de ruggegraat zitten, anders kun je er maar beter niet aan beginnen.

Ik vind het fascinerend om te zien hoe de kerk net als in de Europese middeleeuwen, renaissance en barok nog steeds een centrale functie heeft in het voortbrengen van musici, omdat mensen van kindsbeen af getraind worden: van blad lezen omdat er geen tijd is om te repeteren, improviseren omdat de communie wat langer duurt, transponeren omdat de kerkgemeente een toon gezakt is, het komt allemaal voort uit de praktijk van een kerkdienst.

En de arm van de kerk strekt over de hele wereld, zeker als ie Afro-Amerikaans is. In het noorden van Los Angeles, op een uurtje rijden van ons huis, zo ontdekte Mageshen, zit een makker van hem uit Chatsworth. Een reusachtige Indiër met een roze overhemd en een glitterjas aan en een klef matje in zijn nek. Hij heeft het van Zuid-Afrikaanse townshipknul tot Californische tv-dominee geschopt met een kerk in een oude loods op een industrieterrein. Dus wij naar die kerk op Palmzondag, een prachtig begin van de Goede Week.

Het was in één woord geweldig. Ik heb nooit geweten dat naar de kerk gaan zo leuk is; ik werd er helemaal blij van. Behalve met nog een andere vrouw en de (erg goede!) pianist, was ik de enige witte. Verder zwarte mensen en anderhalve Indiër, dus ik viel erg op. We gingen een beetje acherin zit, maar dicht genoeg bij de musici, zodat Mageshen me uit kon leggen hoe het werkte: twee drumstellen, een elektrische gitaar, een vleugel met daarbovenop een synthesizer. ‘Aaaah’ zei Mageshen ‘geen bassist. Nu moet de pianist de baslijn op de synthesizer spelen. Dat gebeurt nou altijd bij die kerkdiensten. Er mist altijd wel een instrumentalist. In Chatsworth hadden we wel eens een dienst zonder drummer. Kun je het je voorstellen? Een kerkdienst zonder drumstel!’ Ik staarde hem blank aan en daar moesten we erg om giechelen.

Toen kreeg de pastor Mageshen in het oog. ‘Timmy!’ riep hij uit en kwam op ons toelopen. ‘Timmy man! How you doin’? [Tegen zijn vrouw:] Edna, look who’s here; it’s Timmy from Chatsworth!’ En plotseling was Mageshen weer Timmy. En waren we weer even in de Indiase township van Durban, Zuid Afrika, daar midden in Californië. ‘Hoe gaat het met die? En met die…? En weet je nog toen…?’

De avond hield het midden tussen een open podium en een kerkdienst. Iedereen deed wat, jong en oud, allemaal voor en over god natuurlijk, maar toch ook gewoon voor de leuk en voor de plaatselijke gemeenschap. Een rapper met een gedicht over Jezus aan de voordeur en Satan aan de achterdeur. Een kinderkoortje met een gospel. En een 200 kilo zware kerel die een hart-ver-scheu-ren-de spiritual zong, alsof hij zo van een katoenplantage het podium op kwam lopen.

Ik voelde me erg groot en ‘wit’, aanvankelijk. We moesten natuurlijk weer meteen meedoen, zoals dat gaat in Afrika: ‘get on y’r feet and get y’r hands together. C’mon. Halleluja!’ en ik voelde me zo houterig tussen die uitzinnig swingende negers met hun armen omhoog naar de heer. Maar na een uurtje ofzo deed ik gewoon mee. Je kan er gewoon echt niet bij stil blijven zitten; het dak swingde van die loods af.

Tussen de optredens door werd er uit de bijbel gelezen door de Indiase tv- dominee: Mattheus. Het hele lijdensverhaal langs. Het was mijn speciale zwarte Mattheuspassie op Palmzondag. In Europese kerken is het allemaal zo ernstig. Jezus is gestorven voor onze zonden: ‘Aus Liebe will mein Heiland sterben.’ En het is gebeurd omdat wij allemaal zulke afschuwelijke zondaars zijn. Schlecht. Schlecht. Schlecht. Schuld. Schuld. Schuld.

In deze kerk was de boodschap hetzelfde maar de lading volstrekt anders: is er iemand in de zaal die wil verklaren dat ie geen zondaar is? Niemand? Tuurlijk niet. Wie zegt dat ie geen zondaar is, is een leugenaar, want we doen allemaal wel eens iets niet goed. En weet je wat nou zo geweldig is: Jezus is daarvoor aan het kruis gaan hangen. Wat een ontzettend toffe gast, die Jezus, dat ie dat voor ons doet. Daar zijn we blij mee, daar zijn we dankbaar voor, en daarom gaan we de heer daar eens even ont-zet-tend voor bedanken vanavond’, alof ie zei: ‘vanavond gaan we eens even ont-zet-tend lekker neuken.’ En daar stond het volgende koor alweer een aanstekelijke gospel te zingen. ‘And on y’r feet, and get y’r hands together. Halleluja. Amen’

Persoonlijk heb ik Jezus altijd al een toffe gast gevonden. Maar hoe zijn dood te maken heeft met onze zonden heb ik nooit goed begrepen en ik geloof ook niet dat ie een god is, al was het maar omdat ik denk dat god door mensen gemaakt is en mensen niet door god. Maar ik heb wel een hele blije avond gehad. ‘I have the joyful bells of Jesus ringin’ in my heart! Oh yeah!’ Waarom is zoiets bij EO-ers nou zo irritant en zo leuk bij de negers in LA? Mageshen wist het antwoord wel: goeie muziek.

Spring fling

Onze ontbijttafel in de keuken kijkt uit op het nonnenschooltje en daar hing afgelopen week een prachtig plakkaat aan de muur een aankondiging van de buurtbraderie: Divine Providence Spring Fling.

‘Hmmmm’, zeiden Mageshen en ik al de hele week tegen elkaar, ‘A Divine Providence Spring Fling met de nonnen van de overkant. Wat spannend’. En zaterdag was het dan zover: het schoolplein stond vol overdekte kraampjes met oude rommel en burrito’s en blije Mexicaanse moeders erachter. Op een krakerige geluidsinstallatie werd de ene na de andere 1980s hit afgedraaid, die Mageshen stuk voor stuk wist te voorspellen, waarna hij gierend van de lach over de grond rolde als hij het goed had.

Het was een prachtige dag die al vroeg begonnen was met een hoop gebadder en gepoedel van Juanita. Kraan aan, kraan uit, plens, plens, plens. Ik was speciaal uit bed gestapt om te kijken of ze misschien in ons bad zat, maar dat was niet zo. Het gebadder kwam vanuit het trapgat van zolder. ‘Dat doet ze anders nooit’ zei Mageshen.

Daarna hoorden we haar zingend haar trapje afhobbelen. Stap, kraak, stap, kraak, lalalalalala. Dat doet ze anders ook nooit. ‘Hear some Mexican soul’, smaalde Mageshen. ‘Bambi!’, riep ze intussen. ‘Where are you?’ ‘Wafwafwaf’ kefte Bambi van beneden. Het was gedaan met onze zaterdagmorgenrust.

Een paar uur later wisten we waarom. ‘Barbara, dit moet je zien’ riep Mageshen. We keken door het keukenraam en daar, bij de ingang van het schoolplein, stond Juanita: in bruin uniform, haar handen streng achter haar rug gevouwen, haar dikke buik vooruit en een petje met Security erop. Naast haar zat Bambi waakzaam om zich heen te kijken. ‘Juanita is in charge of security at the Spring Fling. I feel so safe now’ gierde Mageshen.

vrijdag 3 april 2009

Veldwerk

Mageshen en ik maakten in Zuid-Afrika al grappen over het ‘veldwerk’ dat ik onder de natives uitvoerde, waarbij hij zichzelf beschouwde als een Afrikaanse native. Maar gisteren deed ik plotseling zomaar weer veldwerk, hier in Californië. Echt veldwerk, bedoel ik. Mageshen en ik waren uitgenodigd voor een ‘African Renaissance’ concert, in de statige aula van de University of Southern California, met een keur aan Zuid-Afrikaanse musici, ‘connecting cultures through musical journeys’.

De dame die het concert had georganiseerd – zelf een native uit Kaapstad – is universitair docent aan USC en een van Mageshens examinatoren voor zijn Doctorate of Musical Arts dat hij over een aantal maanden in zijn zak hoopt te steken. Ze had musici uit Kaapstad opgetrommeld, die voor de gelegenheid werden overgevlogen en een divers programma neerzetten van traditionele bosjesmannenmuziek op een eensnarige boog met een kalebas tot catchy Zuid-Afrikaanse jazz tunes in samenwerking met de USC Concert Jazz Band.

Maar hoe werd Zuid-Afrika ‘neergezet’ op deze muzikale avond? De culturele diversiteit van het land werd gevierd, natuurlijk, en de samenwerking met een Amerikaanse universiteit als USC werd keer op keer breed uitgemeten op het podium. We zijn allemaal brothers and sisters.

De titel ‘African Renaissance’ is zowel voor Mageshen als voor mij al een beladen begrip. Het wordt gebruikt door het nieuwe establishment van het ANC om alles wat niet westers is te promoten, ook als dat ingaat tegen de common sense van bijvoorbeeld de bestrijding van aids of van Robert Mugabe.

Ik ben opgegroeid in de jaren 70 en 80, toen de apartheid in Zuid-Afrika haar laatste maar zeer heftige stuiptrekkingen vertoonde voordat ze begin jaren 90 niet meer te handhaven was. Ik herinner me nog levendig hoe we op school volgepompt werden met televisiebeelden van de ‘struggle’, met de boycot tegen alle Zuid-Afrikaanse producten, en met films over Steve Biko. Laatst zag ik ‘Cry Freedom’ weer eens op tv. ‘Wat zat Zuid-Afrika toen toch eenvoudig in elkaar’, kon ik niet helpen te denken: alle negers samen tegen die kutAfrikaners met hun boerenrotmedeklinkers en hun gereformeerde sadisme. En de Britten als perfide profiteurs ertussenin.

De film is prachtig en aangrijpend, maar wel een ernstige simplificatie op basis van bevolkingsgroep: alle Afrikaners zijn wrede politieagenten, alle Engelstaligen zijn liberale journalisten en alle zwarten zijn Steve Biko’s. Mageshens jeugd in een Indiase township geeft een veel complexer beeld, maar het Cry Freedom-beeld was het beeld dat iedereen in Nederland in de jaren 80 angstvallig koesterde.

Tot onze verbijstering was het dat beeld dat het goeddeels Amerikaanse publiek gisterenavond voorgeschoteld kreeg, compleet met alle schokkende beelden van de struggle. Alsof we terugwaren in de euforische jaren 90, waarvan Mageshen me nog vaak vertelt hoe ‘electrifying’ dat was: alles leek plotseling mogelijk, het kwaad was overwonnen door het in het gezicht te staren en er zo mee af te rekenen. Eigenlijk had ik de musici achteraf moeten interviewen hoe ze zelf aankijken tegen het neerzetten van dit beeld anno 2009: post-Mandela, Zuma in aantocht, de verworvenheden en offers van de struggle vaak ingeruild voor nepotisme. Maar ik wilde het feestje niet verknoeren. En Mageshen ook niet.

Juist in deze processen ben ik geïnteresseerd voor mijn onderzoek naar maskanda die op mondiale podia uitgevoerd wordt. Zuid-Afrika wordt neergezet als een product en dat product verkoopt als je je er als consument iets bij voor kunt stellen: het overwinnen van apartheid. Dat is Zuid-Afrika ook voor ons in Europa, nietwaar? Het land dat apartheid overwon.

Bij maskanda gaat het om het ‘terugkeren’ naar prekoloniale Zoeloewortels ookal is het idee van ‘Zoeloe zijn’ pas ontstaan door de confrontatie met koloniale indringers. Prekoloniale Zoeloecultuur bestaat niet. Of beter gezegd: het bestaat wel degelijk, maar het is pas onlangs uitgevonden. En het appelleert net zo goed aan de fascinatie van een westers publiek voor een tribaal Afrika als aan de wens van Zoeloes om op internationale muzikale podia een Zoeloenatie naar model van Shaka’s 19de-eeuwse Zoeloekoninkrijk te promoten. Daar zouden ze in USC ook een prachtige avondvullende show mee neer kunnen zetten…

woensdag 1 april 2009

Leven en laten leven

Het lijkt wel alsof ik in LA alleen met akelige immigratiebeambten en valse hospita’s in contact ben gekomen, maar niets is minder waar. De eerste dagen na mijn aankomst zijn Mageshen en ik vooral met elkaar opgetrokken; we hadden elkaar immers 5 maanden niet gezien. Vrijdag reden we naar Venice Beach; heerlijk langs het strand gelopen en terug langs allerlei kraampjes en straatmuzikanten met wie Mageshen gesprekken over gitaren aanknoopte.

In tegenstelling tot Engeland maak je hier onmiddellijk contact met mensen. Het is een (aanvankelijk) oppervlakkig contact, maar wel een directe poging van beide kanten om vriendelijk tegen elkaar te zijn en mogelijkheden open te houden voor nader contact. Ik herinner me dat ik dat in Oxford een verademing vond. Britten zullen geen woord tegen je zeggen als ze niet eerst aan je geïntroduceerd zijn; ze blijven strak langs je heenkijken. Amerikanen beginnen gewoon te babbelen en te informeren. Het betekent niet veel en dat hoeft ook niet; het is een begin.

Ik voel in dit land ook een vanzelfsprekende vrijheid om jezelf te zijn. Dat non-conformisme is misschien sterker in Californië dan aan de Oostkust. Het heeft weer met dat transit-idee te maken; in feite zijn we hier allemaal op bezoek en voelen we ons vooral thuis in onszelf, dus je mag laten zien wie je bent.

Zaterdag zijn Mageshen en ik naar Santa Monica gereden om op Third Parade te wandelen: een voetgangersgebied met mooie hoedenwinkeltjes, ijssalons, acrobaten op straat, zangers die jazz standards ten gehore brengen, artiesten met gedresseerde apen, buikdansers, etc. Het was heerlijk weer, we liepen lekker door de zon, de straat was schoon en ik trok mijn schoenen uit om blootvoets verder te lopen. Het maakt het lopen voor mij zoveel prettiger.

Niemand keek ervan op, ook niet toen ik blootvoets winkels binnenliep. Want er liepen een hoop mensen rond die er nog veel raarder uitzagen dan ik. Lekker mensen kijken dus: een dikke kerel met lang haar en tatoeages die achter een uit elkaar vallende piano Bach zit te spelen met een groot handgeschreven bord ervoor: ‘Love the animals’. Een gaye slanke zwarte jongen die giechelend wierook verkoopt met de naam ‘naked bum’. Een body builder met piercings en een hanekam die onder een palmboom geconcentreerd een boek zit te lezen. Gekke brillen, kekke jurkjes, het is leven en laten leven hier, zo lekker in de zon.

Hospita

Mageshen woont zo ongeveer op de campus van University of Southern California (USC) in South Central. Dat was ooit een ruige wijk, maar sinds de University of Spoiled Children, zoals USC ook wel wordt genoemd, er is neergestreken, is dat veranderd. USC heeft haar eigen winkelcentrum en een USC Police, die patrouilleert in de wijken en de grote vrijstaande huizen veranderen, net als in Utrecht, één voor één in USC studentenhuizen van wisselende kwaliteit.

Mageshens huis kijkt uit op de Dome of the Divine Providence, een enorme barokke groen-witte koepelkerk, waarbij je je in 18de eeuws Toledo of Madrid waant. In de schaduw van de Dome is de Divine Providence Kindergarten gevestigd, een nonnenschooltje recht tegenover ons huis. (Check out 2633 Monmouth Ave CA 90007 op Google Maps en klik op ‘street view’. Dan kijk je tegen ons huis aan en als je je ‘omdraait’ met de navigatieknoppen zie je het schooltje en de koepelkerk). Maar het verhaal gaat dat de nonnen enkele jaren geleden uit hun functie ontheven zijn omdat ze niet met hun poten van de kindertjes af konden blijven. Brrrr.

Wat deze omgeving eigenaardig maar ook interessant maakt, is dat de ruimtes die je om je heen ziet – straten, winkels, huizen, auto’s – allemaal nogal ‘leeg’ lijken, in de zin van ongemarkeerd. Maar dat is misschien omdat er zich zoveel verschillende mensen doorheen bewegen, die Spaans, Koreaans, Chinees, Hindi, spreken. Of zich kleden als punker of orthodoxe jood, of rasta. Of op een andere manier op individueel niveau heel uitgesproken zijn. Niet de ruimte is interessant maar de mensen die zich erin bewegen en hem tot de hunne maken in wat ze zeggen en doen. Het is vergelijkbaar met de onpersoonlijkheid van een luchthaven, waar iedereen vindt wat hij of zij nodig heeft en zijns weegs gaat. Continue transit.

Mageshens huis is ook zo’n transithuis. Het is min of meer schoon, het heeft veel ramen en houten deuren en een bloeiende bougainvillia voor de deur. Maar de huur is hoog en als je die niet wil betalen zijn er 10 anderen die het wel willen doen. Dus dat wordt proppen. In de kamer tegenover ons zitten 3 Indiase studentes, naast hen woont een Mexicaan met een grote snor, die zijn vrouw en kind elders in LA heeft gehuisvest, en in de kamer onder ons woont een moeder met haar volwassen zoon. Op 16 vierkante meter. Ze zijn een beetje vreemd…

Het huis behoort toe aan Juanita Parisi en ik heb mijn redenen om haar met naam en toenaam te noemen. Ze heeft haar hele huis verhuurd en woont zelf op zolder, waar ze zich elke avond zuchtend en steunend via een uitklaptrapje naar omhoog hijst. Ze heeft daarbij steevast haar ratachtige hondje met schrikoogjes onder haar arm en vandaag of morgen lazeren ze nog eens samen van het trapje af.

Beneden bij de deur zit ze de hele dag in een geïmproviseerd kantoortje met staaaaaapels papieren en mappen en met Bambi, haar hondje, in een mandje naast haar. Boven haar hoofd hangt een bordje dat bezoekers na 10 uur ’s avonds moeten vertrekken.


Tot gisteren was ik verbaasd over de manier waarop Mageshen op zijn hoede is voor haar. Hoe kon mijn stoere, goedgebekte townshipkerel die zich voorstaat op zijn straatvechtersafkomst en de meeste mensen bovendien ook met argumenten en rake grappen moeiteloos onder tafel lult, zo op zijn hoede zijn voor een oud vrouwtje? Ze spreekt nauwelijks Engels (zoals overigens zoveel Amerikaanse staatsburgers hier – advertentieborden zijn in het Spaans, omroepberichten in de supermarkt ook). Ze is nog geen 1 meter 20 lang en ze schuifelt in een slakkentempo van de ene hoek van de kamer naar de andere, alsof ze een houten poot heeft die ze nooit buigt.

‘We moeten de auto niet voor de deur parkeren’, had Mageshen me op het hart gedrukt. ‘Als ze ziet dat we dat kunnen betalen, gaat de huur omhoog.’ ‘We moeten de badkamer zonder 1 druppeltje water op de vloer achterlaten’, bezwoer hij me ook, ‘anders komt ze op je deur kloppen en onderhoudt ze je urenlang in een onverstaanbaar koeterwaals over de manier waarop je de vloer moet dweilen.’

Jaja, dacht ik. Ongeëmancipeerde man. Ze zal vast haar redenen hebben. Zo’n vriendelijk glimlachend klein vrouwtje. Maar sinds gisteren weet ik beter. [Mageshen is trouwens heel geëmancipeerd: hij wast af en strijkt mijn kleren!]

We wisten al dat Juanita 400 dollar extra wil hebben voor mijn verblijf van 3 weken. En Mageshen, berooid uit Afrika of niet – het interesseert haar geen lor, betaalt al 665 dollar per maand voor een kamer van 4 bij 4. Meer dan duizend dollar vonden we echt te gortig. Terwijl het einde van de maand naderde, verzonnen we allerlei strategieën om met haar te onderhandelen. Eerst doen alsof we dachten dat het lager was, daarna proberen ergens in het midden uit te komen. Mageshen en ik vinden beiden dat we behoorlijk goed kunnen tawaren. Dus gisteren waagden we het erop.

Ik ben er nog steeds niet uit of Juanita heel slim of heel dom is, waarschijnlijk allebei. En ze gebruikt haar slechte beheersing van het Engels, het ‘zich vergissen’ in bedragen die ze steeds weer anders opschrijft, om verwarring te stichten, zodat je op een gegeven moment uit wanhoop maar accepteert wat ze aanvankelijk wilde om de dingen niet nog erger te maken.

Al krabbelend op een rommelige stapel kladpapiertjes (want de bedragen weet ze niet in het Engels) liet ze ons weten dat ze ons 400 dollar in rekening bracht, maar dat het eigenlijk 500 dollar was, maar ze wilde ons wel matsen. Maar ik blijf maar 3 weken, wierp ik tegen, en waarop is dat bedrag van 400 dollar gebaseerd? Die vraag ‘begreep’ ze niet, natuurlijk. Ze zou Mageshens borg van 400 dollar aanspreken om ons in staat te stellen het bedrag op te hoesten, maar dan moest hij wel in mei 1000 dollar betalen in plaats van 665, omdat er dan geen borg meer was. Maar kreeg hij de borg dan wel terug? ‘Si. No! Pero…. eeeuhhh: 100 dollar dollar daarvan was voor schoonmaken en de rest was dan dus nog 300 en daar had ze hem dus ook al gematst en die kreeg hij niet terug want hij moest immers 400 dollar voor mij betalen….

In de eerste minuten na deze surreële exercitie waren we blij dat we ‘alleen maar’ de 1065 dollar in cash hadden neergeteld in ruil voor de min of meer schriftelijke (want slecht geformuleerde) clausule op ons betalingsbewijs (dat Juanita eerst niet wilde geven – dat kon toch ook vanavond wel) dat Mageshens borg niet aangesproken wordt en dat hij in mei gewoon 665 dollar betaalt.

We hebben besloten dat we voor meer dan 1000 dollar in de maand wel wat druppels water op de badkamervloer kunnen achterlaten. En misschien wel meer ook. Haha. Wie het laatst lacht, lacht het best.

Immigratie

Enkele van mijn kennissen van de East Coast hadden me bezorgd aangekeken toen ze vernamen dat Californië mijn eerste kennismaking met de VS zou worden, maar ik ben tot nog toe niets tegengekomen wat tegen mijn verwachtingen ingaat. Ik ken alles immers al van de tv: Amerikaanse schoolbussen, Amerikaanse politieagenten, Californische blondines met neptieten, hummers met reusachtige kauwgumkauwende negers achter het stuur…Hmmmmm.

Maar zelfs al beantwoorden de zaken aan je verwachtingspatroon, dan nog is je eigen reactie erop niet altijd te voorspellen. Zo was ik grondig voorbereid op de onaangename toon die immigratiebeambten kunnen aanslaan als je het land binnenkomt, maar dat nam niet weg dat ik bij aankomst op LAX airport al na drie vragen van de dienstdoende dorknoop bijna stond te huilen van woede. En angst.

Ik had hem netjes mijn paspoort overhandigd, alle ingevulde formuliertjes erbij en hem zelfs een goede middag gewenst, ‘sir’. Misschien was het mijn nog immer quasi-Britse accent, misschien had ik meteen al iets verwaands over me, maar de kerel moest me niet, dat was duidelijk. Hij mompelde een vraag die ik niet verstond, en toen ik hem vroeg de vraag te herhalen begon hij de vraag tegen me te schreeuwen.

Dat had een impact op me die ik niet had voorzien, maar hij wel, denk ik, want het was volgens mij een bewuste tactiek. Ik kon plotseling geen enkele vraag van hem meer verstaan, alsof mijn oren vol watten zaten. Ik kon ook niet meer met ademsteun spreken en werd daardoor zelf onverstaanbaar. En toen de man me verordonneerde mijn vingertoppen op een afleesapparaat voor vingerafdrukken te leggen, wilde het apparaat mijn vingerafdrukken niet aflezen, zo slap en trillerig was mijn hand geworden.

Dat leidde tot nog meer getier en gesmaal en al die tijd dat hij me zijn vragen toeblafte kon ik niets anders dan hem strak aankijken en zijn ogen volgen. Daar werd hij weliswaar lichtelijk ongemakkelijk van, maar ik stond intussen te trillen van woede zonder een woord uit te kunnen brengen.

Toch was er niets aan de hand. De man heeft me drie vragen gesteld. Ik heb die uiteindelijk bibberend beantwoord en daarna mocht ik door om mijn koffer van de band te trekken en uit te huilen in de armen van mijn vriendje. Dat vriendje – alleenreizende man, Aziatisch uiterlijk, twee gitaren op zijn rug – had ook zo z’n ervaringen met Amerikaanse immigratiebeambten gehad.

Bij zijn aankomst in de VS was hem al in het vliegtuig voor de landing te verstaan gegeven dat hij zijn paspoort bij de hand moest houden en dat het even kon gaan duren. Bij de slurf werd hij met een stuk of 8 anderen (niet toevalligerwijs allemaal met een kleurtje) afgezonderd van de andere passagiers en met een escorte van mannen met machinegeweren afgevoerd naar een aparte ruimte. Ze moesten in verschillende hoeken van de ruimte gaan staan en de ondervragers gingen duidelijk hoorbaar met elkaar overleggen wie wie voor zijn rekening zou nemen: ‘Are you taking the two Indian brothers?’ Er waren inderdaad twee broers uit India in het gezelschap van mijn vriendje, maar hoe wisten die immigratiebeambten dat ze broers waren? Ze hadden nog niet gevraagd naar paspoorten; niemand was nog officieel geidentificeerd. Het was duidelijk dat er tijdens de vlucht al screening had plaatsgevonden.

Het kruisverhoor dat volgde ging ongeveer zoals ik het had meegemaakt maar dan een uur lang: ‘Why are you here? Where are you staying? Friends? Which friends? How long have you known them? What do they do? What do you do back home? Explain to me what musicology is.’ En allemaal op Obersturmführer-volume. Leuk als je als niet-witte een jeugd in apartheid Zuid-Afrika hebt gehad. Na die drie vragen van mijn immigratiebeambte weet ik dat ik het niet zou trekken.